zondag 15 oktober 2017

Boy, where the fuck am I?

Door Eberhard van der Laan zou ik willen dat ik meer Amsterdammer was. Want doorgaans vereenzelvig ik me niet met een plek. Een plek en mijn ik zijn slechts passanten. Oké, thuis is misschien een plek waarvan ik het gevoel kan hebben dat ik erbij hoor. Maar zeggen dat je jezelf een thuiser voelt doet niemand. Is zelfs een beetje dom en raar. Sowieso bestaat het woord niet eens. En mijn spellcheck beaamd dat. Of zou je thuizer met een ‘z’ moeten spellen. Grappig, er bestaat geen meervoud van thuis. En toch miljarden mensen –en wellicht dieren ook– hebben een uniek thuis. 

Maar ik heb me dus nooit echt een Amsterdammer gevoeld. Of een Nederlander. Een Europeaan weet ik al helemaal niet wat dat is. Maar daar zijn er meer van, schat ik zo. Misschien dat ze in Brussel daar een beter idee van hebben. Maar tegelijkertijd voelt dat weer een soort van hypocriet want zij moeten wel.

Maar het meest wat ik me voel is een wereldburger. Maar sinds Eberhard van der Laan zou ik me graag Amsterdammer willen voelen. Zo’n verbinder was hij. Hij wist mij te verbinden met iets dat ik nooit echt kon omarmen. Net zoals ik na het horen van de inaugaration speech van Barack Obama het gevoel had dat het toch echt wel goed zou komen met de mens ten opzichte van elkaar en in deze wereld. Dat is wat bepaalde mensen kunnen doen met woorden. Dus jezelf en een plaats kunnen verbonden worden door woorden van een ander. Dit klinkt als een bizarre rekensom. Plaats + ik + ( een ander + woorden ) = verbintenis. Of is het eerder Ik + ( een ander + woorden ) = verbintenis + plaats. 

Maar er zijn dus mensen die bij je veroorzaken dat je een beter mens wilt zijn. Die slecht doen vergeten en mooi, lief en goed in je aard lospeuren. Of tenminste de behoefte zo te zijn. Iets bij je op te wekken dat je voorheen niet was, voelde of wilde zijn. 

Het is een mooi fenomeen dat je iets dat je uit jezelf zou kunnen opwekken of oproepen, maar dat je niet doet omdat je dat eigenlijk zelf niet wilt, maar wat dan toch plotsklaps gebeurt door de woorden van een ander. 

En hoe triest het passeren van de burgemeester van deze sterfelijke werkelijkheid naar het eeuwige hemelse ook is, er zijn veel mooie woorden door ontstaan. Niet in de laatste plaats zijn eigen citaat uit zijn afscheidsbrief aan Amsterdam en haar burgers. Maar er gebeurde meer. 

Een oud collega van me schreef volgens mij twee minuten na de bekendmaking van ons burgervaders heengaan, één van de meest prachtige stukjes poëzie welke ik de laatste jaren gelezen heb. 


Ik ben niet snel aan de waterlanders te krijgen maar het brok dat ik in mijn keel kreeg door dit gedicht, duwde zo hard tegen mijn oogballen dat ik het gewoon niet droog kon houden. En weer verbonden woorden mij sterker met een wens één van zijn burgers te zijn. Én dwongen woorden mij tot iets dat ik eigenlijk niet wilde: waterlanderen. 

Maar ik ben dat niet. Een burger van Amsterdam. Ik woon in een andere gemeente waar even toevallig als triest de burgemeester óók aan longkanker lijdt. In juni verkondigde de burgemeester van de Gemeente Stichtse Vecht dat medici hem vertelden dat hij nog hooguit 8 tot 12 maanden te gaan had. Dan wordt het eindige van dit sterfelijk omhulsel dat ons allen dient, toch weer pijnlijk tastbaar. En blijkt de plaats waar je jezelf mee verbonden voelt weer helemaal niets uit te maken. Want hoe hard Eberhard ook knokte voor zijn stad, de dood is onverbiddelijk. We zijn allemaal direct of indirect op een gegeven moment verbonden met het vergankelijke van dit bestaan. Er zijn momenten dat ik dat geruststellend vind. ‘Gelukkig, uiteindelijk is niets zo groot en machtig dat de dood het niet overwint.’ Of ‘Het is één geruststelling dat de dood uiteindelijk ook hem of haar vindt’. 

Niet dat ik die gedachte eerder heb gehad over iemand, hoor. Niet bewust althans. En het hoeft ook niet persé een verkapte doodstraf te zijn die ik iemand toe zou wensen. Sommige mensen gebben simpelweg een voltooid leven en die wens je wellicht eindelijk eens die rust toe. Rust in vrede. Al weten we nog steeds niet zeker wat er na het Grote Vertrekken komt. 

Ik bedoel als de religieuze belofte van 97 maagden ‘ter uwer genot en vermaak’ werkelijkheid is, kan ik me zo indenken dat rustig een tukkie doen er niet een-twee-drie van komt. Althans de eerste week schat ik zo. Daarna zul je ongetwijfeld door oververmoeidheid tijdens de daad in slaap vallen. Maar niemand weet hoe het precies werkt in het hiernamaals, dus blijft het gissen. En waarom enkel maagden? Geen eunuchen? Of wat het mannelijk equivalent van een maagd ook is. Of zouden ze in het hiernamaals ook aan genderequaity doen?

Maar ik ben zo iemand die waar hij ook is, zich er thuis wil kunnen voelen. En in mijn ogen zit je een Amsterdammer of Nederlander voelen, die beleving danig in de weg als je in Nieuw Zeeland, Indonesië, Guatemala, Marokko, Ierland of waar dan ook bent. 

Maar sommige mensen kunnen echt de kluts kwijt zijn als ze ergens anders zijn. De weg kwijt, zogezegd. Van het padje. Hoewel dat is toch echt meer overdrachtelijk. Weer zo’n verward persoon. 

Nee, mensen die letterlijk niet weten waar ze zijn. Het is mij nog niet overkomen, maar het schijnt dus mogelijk te zijn. Oké de weg kwijt zijn is wel eens gebeurd, maar nog nooit de omvang van ‘Lost’ zijn welke volgende anekdote mij voorspiegelt. 

Mijn vader leefde en werkte toen nog. En zoals dat met reclamebureau’s ging in de jaren tachtig, hadden ze redelijk luxueuze bedrijfsuitjes. Nou was het reclamebureau waar mijn vader (en later ikzelf ook) werkte ‘maar’ een bureau gespecialiseerd in personeelsadvertenties, wat er in mijn ogen voor zorgde, zeker nadat ik andere, hippe, coole reclamebureaus meegemaakt had, dat het een beetje een nuffig karakter had. 

Daarom gingen ze ook niet op kosten van de zaak hele coole dingen doen, maar resulteerde het bedrijfsuitje in een dagje met de bus naar Winterberg om te langlaufen. En om de een of andere reden mocht mijn vader zijn gezin met aanhang meenemen. Want ik herinner me niet dat andere collega’s dat ook deden. Maar misschien was dat ter compensatie van het Wie-is-toch-die-man-die-elke-zondagavond-het-vlees-snijdt?-gevoel dat bij ons thuis heerste. 

Maar met de hele familie reisden we dus in de bus met allemaal collega’s van mijn vader af naar Winterberg. Mijn ouders, die allebei niet zouden langlaufen en het meer voor de gezelligheid deden, mijn oudste broer en zijn vriend, waarvan de eerste een kunstbeen had en zijn vriend niet heel erg sportief was, dus zij zouden ook niet langlaufen, mijn andere broer met zijn vrouw die jaarlijks op wintersport gaan en dus, samen met nog een paar gelijkgestemde collega’s van mijn vader, afreisden naar de enige échte skipiste die winterberg kende en die we dus verder die dag niet gezien hebben, en ik en een vriend van mij. Wij laatste twee waren de enige van ons gezelschap die wél gingen langlaufen. En dat bleek best leuk. Hoe de hele dag verliep heb ik niet zo helder meer voor de geest, maar een paar dingen weet ik nog. 

Dat die vriend van mij en ik vreselijk moesten lachen omdat mijn moeder ‘door de loipe aan het loipen was’. En dat mijn broer bij de ingang van de drank- en würststübe uitgleed, viel en zijn arm uit de kom geschoten was. Maar het meest frappante van die dag was een gegeven moment toen ik in de kantine liep en er opeens een Amerikaan tegenover me stond en die luid en duidelijk tegen me riep ‘Boy, where the fuck am i?’

Nou begrijpt u wellicht waar mijn verwondering over gaat als ik bedenk zelf nooit zo de weg kwijt te zijn dat ik niet meer weet waar ik ben. Maar deze typische, schreeuwlelijkende brulaap van een Amerikaan dus wel. Die wist niet meer waar hij was. En voelde zich genoodzaakt tegen a-select iemand –ik in dit geval– aan te brullen dat hij wel eens wilde weten waar hij de neuk nou werkelijk was. Ik kan me mijn antwoord niet meer herinneren, al zou het zomaar kunnen dat ik door deze impertinente, brute vraag zodanig verbouwereerd was, dat ik zonder antwoord te geven doorgelopen ben. 

Maar dus zelfs daar op die willekeurige plek voelde ik me niet ontheemd. Ik denk echt dat mensen die zich zo sterk verbonden voelen met één plek, die moeten wanhoop voelen wanneer ze onverhoopt op een andere plek zijn dan waar ze zich verbonden mee voelen. Maar dat ervaar ikzelf dus niet. En die Amerikaan? Geen idee wat die voelde. Vooral frustratie denk ik. Wellicht omdat hij niet op de plek was waar hij zich mee vereenzelvigde. Waar alles gaat zoals hij gewend was, in tegenstelling tot de langlaufpistes van Winterberg. 

Maar zo fundamenteel werkt vereenzelviging –of vooral het afwezig zijn bij mij van die vereenzelviging– met een plek volgens mij. Ik hoop dat Eberhard zich een beetje kan vinden op zijn nieuwe plek, de Maan.